Cognitieve ontwikkeling bij honden wordt een steeds belangrijker studiegebied. Het biedt verrijkende perspectieven op het begrijpen vandierlijke intelligentie en op het verbeteren van interacties tussen honden en mensen. Deze ontwikkeling omvat een reeks mentale processen, van perceptie enleren tot geheugen en probleemoplossing. Deze processen zijn cruciaal voor het welzijn enhet aanpassingsvermogen van honden in verschillende omgevingen.
Recent onderzoek werpt licht op de manier waarop honden hun wereld waarnemen, nieuwe taken leren en hun geheugen en intelligentie vergelijken met die van andere diersoorten, waaronder de mens. Uit gedrags- en neurobiologische studies blijkt bijvoorbeeld dat honden opmerkelijke vaardigheden hebben om menselijke sociale signalen te interpreteren en complexe problemen op te lossen.
Prenatale fase
Deinvloed van de prenatale periode op het gedrag van de puppy op volwassen leeftijd is nog maar weinig bestudeerd. Er is echter vastgesteld dat puppy’s aan het einde van de dracht tast- en smaakgevoeligheid ontwikkelen. Ze kunnen beïnvloed worden door stress van de moeder.
Onderzoek bij knaagdieren en primaten heeft aangetoond dat foetussen aan het einde van de dracht gevoelig zijn voor stress. Dit leidt tot gedragsproblemen zoals minder spelen, sociale en seksuele stoornissen en verhoogde emotionaliteit. Deze effecten zijn gekoppeld aan de productie vanstresshormonen zoals adrenaline en cortisol bij de gestreste moeder.
De onderzoekers bestudeerden voornamelijk katten onder de carnivoren. Ze hebben echter ook soortgelijke correlaties waargenomen bij honden. Dit wijst op een verband tussen stress bij de moeder en het latere gedrag van de puppy.
Neonatale fase
De neonatale periode loopt van de geboorte tot het openen van de oogleden rond dag 14ᵉ. Tijdens deze fase is de puppy blind en doof. Hij is volledig afhankelijk van zijn moeder en beweegt zich kruipend voort tot 10-12ᵉ dag. Hij is niet autonoom in zijneliminatie en brengt 90% van zijn tijd slapend door, de rest zogend.
Aanwezigheid van de moeder en een goed moederinstinct zijn cruciaal om stress bij volwassen puppy’s te vermijden. De moeder ontwikkelt tijdens deze periode een gehechtheid aan de puppy en elke scheiding veroorzaakt diepe ontreddering.
Sommige teven, vooral jonge, primipare of slecht gesocialiseerde teven, laten hun puppy’s in de steek. Deze situatie, hoewel zeldzaam, kan voorkomen bij teven die overmatig gehecht zijn aan hun eigenaar, wat leidt tot aandoeningen zoals vroege onthechtingsdepressie. Dit fenomeen kan worden waargenomen bij pups die geboren zijn via een keizersnede, verweesd zijn of van moeders die te zeer gehecht zijn aan mensen, wat resulteert in depressieve, inactieve en niet-communicatieve pups.
Overgangsfase
De overgangsperiode duurt van 2ᵉ weken, wanneer de puppy’s hun ogen openen, tot 3ᵉ weken, wanneer ze gaanhoren. Tijdens deze fase worden puppy’s beweeglijker, slapen ze 60-70% van de tijd en beginnen ze hun omgeving te verkennen.
Dit is een cruciale periode, want het markeert het begin van de hechtingsband tussen de puppy en zijn moeder. Hoewel de moeder al vanaf de geboorte moederlijk gedrag vertoont, begint de hechting van de puppy pas echt tussen 2ᵉ en 3ᵉ weken. In afwezigheid van haar puppy’s kan de moeder in paniek raken, terwijl vóór 2ᵉ weken een eenvoudige bron van warmte voldoende was om de puppy’s te kalmeren.
Dankzij deze gehechtheid wordt de moeder een geruststellende basis voor de puppy’s, die hun omgeving verkennen terwijl ze regelmatig naar haar terugkeren. Dit zorgt voor hun emotionele stabiliteit. Deze periode markeert ook het begin van de socialisatie naar de soort, waar de puppy zich leert identificeren als een hond. Zonder gehechtheid aan de moeder vindt ditbevruchtingsproces niet plaats.
Socialisatiefase
De socialisatieperiode duurt van 3ᵉ week tot 3ᵉ maand. Het is cruciaal voor zijn gedragsontwikkeling. Vanaf 4ᵉ week kan de puppy perfect horen en wordt hij zelfstandig bij hetuitwerpselen. Tussen 5ᵉ en 6ᵉ weken stopt de borstvoeding en begint het spenen.
Tijdens deze periode ontwikkelen puppy’s sociaal en verkennend gedrag, gekenmerkt door nieuwsgierigheid, spel en interactie met hun omgeving. Met vijf weken leren zebijtremming en verschijnen er speelse en onderdanige houdingen.
Primaire socialisatie, die plaatsvindt tijdens deze gevoelige periode, stelt de puppy in staat om te leren herkennen en communiceren met leden van zijn eigen soort en met mensen. Deaantrekkingsfase (3ᵉ tot 5ᵉ weken) wordt gevolgd door eenaversiefase (5ᵉ tot 7ᵉ weken). In deze fase neemt de interesse in nieuwigheden af.
Tijdens deze periode verwerft de puppy ooksensorische homeostase, het evenwicht tussen het lichaam en de omgeving, wat hem voorbereidt op verschillende stressvrije situaties op volwassen leeftijd. De moeder speelt een cruciale rol door een geruststellende basis te bieden en de puppy te helpen nieuwe dingen rustig te benaderen.
Juveniele periode
De opgroeiperiode loopt van 12ᵉ weken tot de puberteit (6 maanden voor kleine rassen, 18-24 maanden voor grote rassen). Het wordt gekenmerkt door twee belangrijke momenten: onthechting en hiërarchisering.
Onthechting begint al vanaf 5ᵉ weken, waarbij de moeder haar pups geleidelijk wegduwt. Als de pups na 2-3 maanden bij hun moeder blijven, gaat de onthechting door tot 4ᵉ-5ᵉ maanden voor reuen en later voor teven. Deze fase moedigtonafhankelijkheid enintegratie in de sociale groep aan. Als een puppy met 2-3 maanden wordt geadopteerd, zit het midden in de onthechtingsfase. Het nieuwe gezin moet dit proces voortzetten door de slaapplaats verder weg te zetten en vertrek- en terugkeerrituelen te vermijden om verlatingsangst te voorkomen.
Prioriteiten stellen is ook cruciaal. De puppy leert zijn plaats in de roedel en begrijpt dat hij wordt gedomineerd. Hiërarchie is gestructureerd rond toegang tot voedsel, territoriale organisatie, seksuele hiërarchie en contactbeheer. Het adoptiegezin vertegenwoordigt de roedel. Het moet een duidelijke hiërarchie handhaven om te voorkomen dat een puppy dominant en sociopathisch gedrag ontwikkelt.
Begrippen van hiërarchie
Groepen van zogenaamde sociale dieren zijn coherent, permanent en georganiseerd, met stabiele relaties en gesynchroniseerde activiteiten. Ze worden gekenmerkt door hun demografische en ruimtelijke structuur en hun organisatie gebaseerd op dyadische relaties tussen individuen.
Groepen wilde honden bestaan over het algemeen uit 2 tot 6 individuen. Ze bestaan vaak uit paartjes en hun nakomelingen, met een stabiele samenstelling die beïnvloed wordt door externe factoren zoals menselijk ingrijpen. In tegenstelling tot wolven vertonen wilde honden weinig coöperatief gedrag in situaties van predatie of moederzorg.
Intraspecifieke sociale groepen honden vertonen drie soorten gedrag: leiderschap, agonistisch en affiliatief. Leiderschap zorgt voor groepscoördinatie en wordt vaak uitgeoefend door dominante, oudere individuen. Agonistisch gedrag houdt verband met conflicten over de toegang tot hulpbronnen en vestigt een dominantie/ondergeschiktheidsrelatie. Affiliatieve gedragingen, zoals likken en spelen, versterken de groepscohesie.
De hiërarchie binnen de groep stabiliseert relaties en beperkt conflicten door de toegang tot hulpbronnen te organiseren. Bij honden is deze hiërarchie complex. Ze wordt ook beïnvloed door domesticatie en sterilisatie, met stabiele dyadische relaties maar geen duidelijke hiërarchische organisatie.