Pasteurellose: een stille bedreiging voor mens en dier

Pasteurellose is een bacteriële infectie veroorzaakt door soorten van het geslacht Pasteurella, vaak geassocieerd met huisdieren en wilde dieren. Het kan mensen treffen, voornamelijk door beten of krabben van dieren, wat leidt tot lokale of systemische infecties.

Welke bacteriën zijn verantwoordelijk?

Pasteurellose is een infectieziekte die zowel dieren als mensen kan treffen en wordt veroorzaakt door bacteriën van het geslacht Pasteurella, waarvan Pasteurella multocida de meest voorkomende is in de humane pathologie.

De ziekte wordt voornamelijk overgedragen door een beet of krab van een hond of kat, die de bacterie in 40-50% van de gevallen bij zich draagt. Pasteurella is een geslacht van Gram-negatieve, facultatief anaerobe, catalase-positieve bacteriën. Deze bacteriën zijn commensale parasieten van de slijmvliezen van de bovenste luchtwegen, het spijsverteringskanaal en de mond van zoogdieren (zelden mensen) en vogels. Pasteurella multocida, ook bekend als P. septica, is de bacterie die verantwoordelijk is voor kippencholera, bestudeerd door Louis Pasteur. Deze bacterie is wijdverspreid in verschillende diersoorten, waar het een gewone commensaal of een belangrijke ziekteverwekker kan zijn.

Pasteurella zijn kleine, immobiele, Gram-negatieve coccobacillen die zeer indoloog zijn. Ze kunnen worden gekweekt op standaardmedia en zijn zeer pathogeen voor muizen (ze veroorzaken septikemie). De Pasteurellaceae omvatten ook de genera Actinobacillus, Mannheimia, Aggregatibacter, Haemophilus en Avibacterium. Bacteriën van het geslacht Pasteurella worden aangetroffen bij dieren en mensen, als commensalen of opportunistische ziekteverwekkers en ook als veroorzakers van ernstige infecties. In de humane pathologie spelen vier soorten een bijzonder belangrijke rol: P. multocida (typesoort), P. dagmatis, P. canis en P. stomatis.

De belangrijkste infectiebronnen zijn afscheidingen van de bovenste luchtwegen (tonsillen) en speeksel van asymptomatische dragers. Pasteurella spp. overleven in lucht, water en oceanen, maar zijn gevoelig voor uitdroging, koude, gebruikelijke ontsmettingsmiddelen, UV-licht, microgolven, vochtige warmte (121°C gedurende 20 minuten) en droge warmte (165-170°C gedurende 2 uur).

Hoe ziet infectie bij dieren eruit?

Veel soorten vogels en zoogdieren (honden, katten, konijnen, knaagdieren, herkauwers, varkens) lopen Pasteurella-infecties op. Deze bacteriën, die wereldwijd voorkomen, koloniseren vaak de mondholte en bovenste luchtwegen van dragerdieren.

Pasteurella wordt overgedragen via de luchtwegen en door een beet. Infecties veroorzaakt door deze bacteriën zijn onder andere luchtweginfecties, algemene infecties zoals kippencholera en abcessen bij konijnen, honden en katten. Pasteurellabacteriën komen veel voor bij dieren. Ze zijn vaak gezonde dragers, of het nu gaat om huisdieren, vee, wilde dieren of exotische dieren. Pasteurella koloniseert meestal de microbiota van de orofaryngeale flora, met een hoge lokale abundantie.

Gastheren van Pasteurella multocida zijn onder andere :

  • verschillende vleermuissoorten (Eptesicus spp., Myotis spp., Pipistrellus spp., Plecotus spp., Vespertilio spp.),
  • dikhoornschapen (Ovis canadensis),
  • verschillende ordes van vogels (Accipitriformes, Anseriformes, Columbiformes, Charadriiformes, Galliformes, Gruiformes, Passeriformes, Phoenicopteriformes, Sphenisciformes, Strigiformes)

Pasteurellose komt ook voor bij huisdieren zoals :

  • runderen (Bos taurus),
  • kippen (Gallus gallus),
  • katachtigen (Felis catus),
  • geiten (Capra spp.)
  • konijnen (Oryctolagus spp.),
  • schapen (Ovis aries)
  • varkens (Sus scrofa domesticus),
  • kalkoenen (Meleagris gallopavo)
  • en waterbuffels (Bubalus bubalis).

Elanden (Cervus elaphus), Europese bruine hazen (Lepus europaeus), damherten (Dama dama) en verschillende niet-menselijke primaten (kapucijnapen, chimpansees, makaken, Zuid-Amerikaanse uilapen, doodshoofdaapjes) zijn ook gastheren. De saiga (Saiga tatarica) is ook een getroffen diersoort. Pasteurella pneumotropica infecteert voornamelijk knaagdieren. Pasteurella testudinis treft schildpadden (orde Testudines), waaronder gopherschildpadden, luipaardschildpadden, waterschildpadden, roodoorschildpadden en westelijke doosschildpadden.

Hoe vindt de overdracht plaats?

De frequentie van gevallen van pasteurellose is niet goed bekend, maar het komt vaak voor bij dieren die vaak gezonde dragers blijven. Pasteurellabacteriën zijn commensalen van de slijmvliezen van de bovenste luchtwegen en het spijsverteringskanaal van zoogdieren en vogels. Ze kunnen zoönosen veroorzaken (ziekten die van dieren op mensen worden overgedragen).

Pasteurellose wordt voornamelijk overgedragen door beten en krabben van katten en honden. In sommige gevallen kan inademing van Pasteurella in gebouwen waar besmette dieren verblijven ook een bron van infectie zijn.

Beroepsactiviteiten die een risico vormen zijn onder andere werken in de aanwezigheid van dieren, met name voor dierenartsen, fokkers (vooral van honden, katten en knaagdieren), personeel van slachthuizen en destructiebedrijven en veterinair laboratoriumpersoneel. Pasteurellen worden geïsoleerd in 50% van hondenbeten en 75% van kattenbeten. Overdracht op mensen vindt plaats door contact met nasofaryngeale afscheidingen of speeksel van het dier wanneer het bijt, krabt of zijn wonden likt.

De factoren die overdracht op mensen bevorderen zijn nauw contact met dieren, hetzij door werk, het hebben van huisdieren, reizen, eten of buitenactiviteiten. Pasteurella multocida is de ziekteverwekker die het vaakst bij mensen wordt geïsoleerd en kan acute of chronische infecties veroorzaken.

Sterfte door Pasteurella is zeldzaam bij mensen dankzij vroegtijdige behandeling van beten, maar de impact op morbiditeit en mortaliteit bij dieren is niet te verwaarlozen. In Frankrijk zijn er naar schatting tussen de 100 en 500 gevallen van pasteurellose per 100.000 inwoners per jaar.

Kortom, pasteurellose wordt voornamelijk overgedragen door beten en krabben van katten en honden, en in sommige gevallen door het inademen van infectieuze deeltjes. Dragende dieren blijven vaak asymptomatisch, maar kunnen de bacterie op mensen overdragen, vooral in situaties van nauw contact.

Wat zijn de symptomen bij mensen?

Bij mensen is de pathogene rol van Pasteurella beperkt tot verschillende klinische verschijnselen. De meest voorkomende isinfectie van wonden door beten of krabben, voornamelijk van katten, maar ook van honden. Na een incubatietijd van enkele uren ontwikkelt zich een Pasteurella flegmon, gekenmerkt door uitgebreide en vaak spectaculaire lymfangitis. Septikemische generalisatie is zeldzaam, maar langdurige gevolgen voor botten, gewrichten en pezen komen vaak voor.

Typisch, 3 tot 6 uur na een beet of krab, verschijnt er een hard, heet, rood en pijnlijk oedeem rond de wond, vergezeld van gezwollen lymfeklieren en koorts. Behandeling met antibiotica leidt tot snelle verbetering.

Minder vaak kunnen er gewrichtscomplicaties optreden ter hoogte van het gebeten of gekrabde lidmaat, evenals schade aan verschillende organen (luchtwegen), hoewel een gegeneraliseerde vorm uitzonderlijk is. De incubatie verloopt snel, meestal tussen 3 en 6 uur, en altijd minder dan 24 uur.

Acute infectie wordt gekenmerkt door een zeer pijnlijke en ontstoken wond (zwelling, roodheid, afscheiding), ontsteking van de lymfevaten met het verschijnen van rode, hete en pijnlijke groeven en gezwollen en pijnlijke lymfeklieren. Complicaties zoalsartritis in het aangetaste lidmaat, flegmon, bacteriële verspreiding en meningitis zijn mogelijk. Immuungecompromitteerde mensen lopen een groter risico op complicaties.

Pasteurella kan ook luchtweginfecties veroorzaken, vooral bij bronchiëctasieën. Zeldzame gevallen van posttraumatische meningitis zijn gemeld. Beschreven gevallen zijn onder andere longontsteking bij immuungecompromitteerde personen of personen met chronische respiratoire pathologie. Zeldzamer kunnen systemische vormen zoals bacteriëmie, endocarditis, meningitis, peritonitis en metastatische abcessen voorkomen, met een hoog sterftecijfer als de behandeling wordt uitgesteld of als de toestand van de patiënt verslechterd is.

Hoe wordt pasteurellose gediagnosticeerd?

Het isoleren van de Pasteurella-kiem kan soms moeilijk zijn. De kiem wordt geïsoleerd uit wondserositis of sputum. Serodiagnose is van weinig waarde, maar deintradermale reactie kan nuttig zijn in gevorderde gevallen waarbij de kiem niet meer kan worden opgespoord. Pasteurella is een kleine, immobiele, Gram-negatieve bacil met bipolaire kleuring, soms ingekapseld in pathologische producten. Het is een facultatieve aerobe en groeit bij 37°C op de gebruikelijke kweekmedia, maar geeft de voorkeur aan kweekmedia met toegevoegd bloed, serum of ascitesvocht. De kweek wordt vergemakkelijkt door micro-aerofilie en vereist soms een langere incubatie (48 tot 72 uur). De verkregen kolonies, met een diameter van ongeveer 2 mm, zien er binnen 48 uur grijsachtig uit zonder hemolyse op bloedagar.

Pasteurella is gemakkelijk te identificeren als een Gram-negatieve bacil met positieve catalase- en oxidase-eigenschappen. De diagnose is gebaseerd op de identificatie van de bacterie in kweek van monsters genomen van de inoculatieplaats (wondswabs) of van secundaire plaatsen (bloedkweken, ademhalingsmonsters) in het geval van systemische infectie. Stalen moeten genomen worden vóór een antibiotische behandeling.

Voor lokale of locoregionale vormen wordt aanbevolen om sereuze monsters te nemen van de plaats van binnendringen door op de wondranden te drukken. De monsters moeten zeer vroeg worden genomen, idealiter binnen de eerste 24 tot 48 uur na de beet. Dit monster kan worden genomen door middel van een swab of een naaldprik. Het moet zo snel mogelijk naar het laboratorium worden gestuurd.

Voor systemische vormen variëren de monsters afhankelijk van de symptomen. Ze omvatten bloedkweken, cerebrospinaal vocht, pleuravocht en ademhalingsmonsters. Kortom, isolatie van de bacteriën uit de wond of bloedkweken is essentieel. Het gebruik van technieken zoals PCR is ook cruciaal voor de diagnose. Dit is een aanvulling op de klinische beoordeling, waarbij pijn een belangrijke rol speelt.

Wat is de behandeling?

Pasteurellen zijn van nature gevoelig voor β-lactams (met uitzondering van cefalosporines van de eerste generatie), tetracyclines en quinolonen. Ze vertonen een intermediaire gevoeligheid voor macroliden en lincosamiden. Aminoglycosiden zijn wisselend werkzaam tegen pasteurella, waarbij gentamicine het meest effectief is met een gevoeligheid van 80%. Verworven resistentie is zeldzaam, maar sommige stammen produceren beta-lactamases, die systematisch in het laboratorium moeten worden onderzocht.

De standaardbehandeling is een combinatie van amoxicilline en clavulaanzuur (Augmentin®), 3 g/dag gedurende 7 tot 10 dagen. Deze combinatie is werkzaam tegen Pasteurella en anaerobe bacteriën die aanwezig zijn in de mondflora van het dier. Gecompliceerde of systemische vormen vereisen specialistisch advies. In geval van contra-indicatie kunnen alternatieven zoals doxycycline, clindamycine, cotrimoxazol, ceftriaxon en fluoroquinolonen (in combinatie te gebruiken) worden overwogen.

Voor profylaxe is het cruciaal om de wond te reinigen en te desinfecteren in het geval van inoculatie pasteurellose. Antibioticaprofylaxe na een beet met amoxicilline/clavulaanzuur wordt aanbevolen. Er is geen vaccin beschikbaar voor mensen. Bij een beet is het ook belangrijk om na te denken over hondsdolheid en andere bacteriële infecties.

Een acute plaatselijke infectie wordt behandeld met antibiotica. Chirurgische behandeling kan nodig zijn als er sprake is van flegmon of artritis. Samengevat is de eerstelijnsbehandeling amoxicilline clavulaanzuur, met mogelijke alternatieven zoals cyclines of fluoroquinolonen. Indien nodig kan chirurgische drainage nodig zijn.

De behandeling van Pasteurella-infecties vereist daarom speciale aandacht voor antibioticagevoeligheid en vroegtijdige behandeling om ernstige complicaties te voorkomen.

Hoe kan besmetting worden voorkomen?

Algemene hygiëne op boerderijen omvat regelmatige reiniging en desinfectie van gebouwen en apparatuur. Het is belangrijk om de aanbevelingen op te volgen en toegelaten ontsmettingsmiddelen te gebruiken, zoals aangegeven op de website van het Ministerie van Landbouw. Bewaar dierlijk afval en kadavers in ruimten die gereserveerd zijn voor destructie en plaats kleine dieren in containers, bij voorkeur in koelcellen. Vaccineer bepaald vee om verliezen als gevolg van de ziekte te beperken.

Het opleiden en informeren van werknemers over de risico’s van pasteurellose blijft cruciaal. Hygiëne en preventieve maatregelen moeten ook worden benadrukt. Passende maatregelen zijn onder andere toegang tot drinkwater, zeep en doekjes voor eenmalig gebruik. Er moet ook een EHBO-doos beschikbaar zijn.

In geval van besmetting op een boerderij moeten besmette plaatsen worden gewassen en gedesinfecteerd. Herbruikbare bedrijfsuitrusting moet ook worden gedesinfecteerd. Het is belangrijk omhet risico op krabben en bijten te beperken door op de juiste manier met de dieren om te gaan. Hygiënevoorschriften moeten worden nageleefd.

In geval van een beet, schram of wond, wassen, inzepen, afspoelen, desinfecteren en bedekken met een ondoordringbaar verband. Maak werkkleding, handschoenen en laarzen regelmatig schoon. Wissel van kleding aan het einde van de werkdag. Versterk in geval van infectie op een boerderij de algemene voorzorgsmaatregelen en hygiënemaatregelen.

Er bestaat geen vaccin voor pasteurellose bij mensen. Preventie op de werkplek is gebaseerd op informatie over de risico’s, regelmatige reiniging en desinfectie, het dragen van geschikte, schone werkkleding en systematisch handen wassen.

Enkele epidemiologische gegevens…

Pasteurellose is geen besmettelijke dierziekte en voor mensen geldt geen aangifteplicht. De autoriteiten erkennen pasteurellose echter als een beroepsziekte die voor vergoeding in aanmerking komt (tabel 50 van de landbouwregeling, tabel 86 van de algemene regeling). De werknemer of zijn erfgenamen moeten de verklaring afleggen. De Franse arbeidswet (R. 231-61-1) deelt pasteurella in bij gevarengroep 2, met een incidentie van 100 tot 500 gevallen per miljoen inwoners per jaar uit alle bronnen.

Hondenbeten leiden in één op de vijf gevallen tot superinfectie. Kattenbeten leiden in één op de twee gevallen tot superinfectie. Op de werkplek erkennen de autoriteiten elk jaar tussen de vijf en tien gevallen van beroepsziekten in Frankrijk. Deze gevallen treffen vooral dierenartsen en dierenverzorgers.

Sinds 1985 wordt in publicaties melding gemaakt van Pasteurella-infecties in laboratoria. Recente, uitgebreide gegevens ontbreken voor medische laboratoria. In onderzoekslaboratoria hebben experts sinds 1985 12 gevallen beschreven. Deze infecties zijn het gevolg van contact met ademhalingsvloeistoffen en bloed van proefdieren. Tussen 10% en 65% van de honden die in onderzoekslaboratoria worden gebruikt, is drager van Pasteurella. Tussen 50% en 90% van de katten die in onderzoekslaboratoria worden gebruikt, zijn ook drager van deze bacterie. Er zijn ook meldingen van incidentele gevallen na beten van ratten en konijnen.

Een epidemiologische studie, uitgevoerd tussen 1985 en 1992 door het Centre National de Référence des Pasteurella en het universiteitsziekenhuis van Nancy, betrof 1.153 patiënten. De resultaten toonden aan dat inoculatiepasteurellose 66,5% van de gevallen uitmaakte. Deze infecties treffen vooral jonge mensen en zijn vaak het gevolg van dierenbeten. Systemische vormen waren goed voor 33,5% van de gevallen. Hieronder vallen respiratoire en septikemische infecties. Deze vormen komen vooral voor bij ouderen die op het platteland wonen of in contact komen met dieren. P. multocida is de overheersende soort (57,6%), ongeacht het klinische type.

Plaats een reactie